Tekens aan de wand: een filosofische reis door de wereld van de kunst

Gepubliceerd op 9 april 2025 om 12:37

Een filosofisch essay gebaseerd op het werk van Prof. Em. Willem Elias

Waarom nadenken over kunst?

Iedereen maakt het wel eens mee: je staat voor een groot abstract schilderij in een museum. Rode vlekken, zwarte lijnen, witte vlakken. “Wat stelt dit voor?” vraag je jezelf af. “Waarom is dit kunst?” En misschien ook: “Waarom hangt dit in een museum en niet de tekening die ik gisteren maakte?”

Deze vragen zijn niet alleen van jou. Ze worden al eeuwenlang gesteld door mensen die naar kunst kijken. En sinds de kunst in de 20e eeuw steeds abstracter en conceptueler werd, zijn deze vragen alleen maar belangrijker geworden. Want wat is kunst eigenlijk? Wie bepaalt wat kunst is? En wat doet kunst met ons?

In zijn boek “Tekens aan de Wand” neemt prof. em. Willem Elias ons mee op een reis door verschillende manieren waarop we over kunst kunnen nadenken. Zelfs 30 jaar na de eerste druk blijft dit een basiswerk voor iedereen die wil leren om naar kunst te kijken. Hij bespreekt verschillende “brillen” - filosofische stromingen - waardoor we naar kunst kunnen kijken. Elke bril laat ons andere aspecten van kunst zien. Samen geven ze ons een rijker beeld van wat kunst kan zijn en doen.

In dit essay neem ik je mee op een vereenvoudigde versie van deze reis. We zullen kijken naar hoe kunst werkt voor het individu, voor de maatschappij, en hoe verschillende filosofen kunst hebben begrepen. Ik zal proberen deze soms ingewikkelde ideeën zo helder mogelijk uit te leggen, zodat we samen kunnen ontdekken waarom het nadenken over kunst niet alleen interessant is, maar misschien zelfs noodzakelijk in onze beeldrijke wereld.

De toeschouwer centraal: hoe werkt kunst?

Willem Elias pleit voor wat hij een “werkingsesthetica” noemt. Dat klinkt ingewikkeld, maar het idee is eigenlijk heel eenvoudig: in plaats van te vragen “wat is kunst?”, kunnen we beter vragen “wat doet kunst?”. Of nog specifieker: “hoe werkt kunst voor de toeschouwer?”

Dit perspectief zet de persoon die naar kunst kijkt in het centrum van de kunstervaring. Kunst bestaat niet alleen als object, maar vooral in de ontmoeting tussen het kunstwerk en degene die ernaar kijkt. Het is in deze ontmoeting dat kunst “gebeurt”.

Maar deze ontmoeting is nooit neutraal of direct. We kijken altijd vanuit onze eigen achtergrond, kennis, verwachtingen en vooroordelen. En juist over die “brillen” waardoor we kijken, gaat het in de kunstfilosofie. Laten we beginnen met kijken naar hoe kunst werkt voor het individu.

Kunst en het individu: wat gebeurt er als we kijken?

Wanneer je naar een kunstwerk kijkt, gebeurt er veel meer dan je zou denken. Je ogen nemen niet alleen passief iets waar; je hele brein is actief bezig met wat je ziet. Je probeert patronen te herkennen, verbindingen te leggen met wat je kent, en betekenis te geven aan wat je ziet.

De balans tussen bekend en nieuw

Eén manier om te begrijpen wat er gebeurt als we naar kunst kijken, is via de informatie-theoretische benadering. Deze theorie ziet kunst als een vorm van communicatie met een boodschap.

Stel je voor dat je naar muziek luistert. Als de muziek helemaal voorspelbaar is - bijvoorbeeld steeds dezelfde vier noten herhaald - dan wordt het snel saai. Er is te weinig nieuwe informatie, te veel herhaling. Maar als de muziek totaal onvoorspelbaar is - bijvoorbeeld willekeurige noten zonder ritme of patroon - dan wordt het verwarrend. Er is te veel nieuwe informatie zonder structuur.

Goede kunst, volgens deze theorie, vindt een balans: genoeg bekende elementen om ons houvast te geven, maar ook genoeg nieuwe informatie om ons te verrassen en te prikkelen. Een beetje zoals een goed verhaal dat voorspelbaar genoeg is om te volgen, maar verrassend genoeg om boeiend te blijven.

Verwachtingen en schema’s

Ernst Gombrich, een beroemde kunsthistoricus, benadrukt dat we nooit met een “lege” blik naar kunst kijken. We hebben altijd verwachtingen en “schema’s” - mentale modellen van hoe iets eruit zou moeten zien.

Als je een portret ziet, verwacht je automatisch dat het op een mens lijkt. Als je een landschap ziet, verwacht je elementen zoals lucht, horizon, bomen of water. Deze verwachtingen helpen ons om wat we zien te begrijpen.

Maar kunstenaars spelen vaak met deze verwachtingen. Ze kunnen ze bevestigen, uitdagen of zelfs doelbewust frustreren. Pablo Picasso’s kubistische portretten bijvoorbeeld, met gezichten die vanuit meerdere hoeken tegelijk zijn geschilderd, dagen onze verwachtingen uit van hoe een gezicht eruitziet. Maar we herkennen het nog steeds als een gezicht, dankzij ons mentale “schema” van wat een gezicht is.

Gombrich noemt dit proces “making and matching”: we maken mentale voorstellingen en vergelijken die voortdurend met wat we zien. Onze waarneming is dus altijd een actief proces van “gissen en testen”, niet een passief registreren.

Kunst en het onbewuste

Een andere invalshoek komt van de psychoanalyse, ontwikkeld door Sigmund Freud en later uitgebreid door Jacques Lacan. Volgens deze benadering kan kunst gezien worden als een uitdrukking van onbewuste verlangens en angsten.

Freud zag kunst als een vorm van “sublimatie” - een proces waarbij onze driften en impulsen worden omgezet in cultureel gewaardeerde activiteiten. De kunstenaar kan via het kunstwerk uitdrukking geven aan dingen die anders onbewust of onderdrukt zouden blijven.

Voor de toeschouwer kan kunst een soortgelijke functie hebben. Wanneer we geraakt worden door een kunstwerk, kan dat zijn omdat het iets aanraakt in ons eigen onbewuste. Het kunstwerk fungeert dan als een brug tussen het bewuste en het onbewuste.

Een voorbeeld: wanneer je sterk emotioneel reageert op een kunstwerk zonder goed te begrijpen waarom, kan het zijn dat het werk iets oproept dat diep in je onbewuste verborgen zit. Dit verklaart waarom kunst soms zo’n sterke emotionele reactie kan oproepen, zelfs als we niet precies kunnen zeggen waarom.

Kunst en de maatschappij: spiegels en vensters

Kunst staat nooit los van de maatschappij waarin ze ontstaat. Ze reflecteert de samenleving, maar kan die ook bekritiseren of alternatieve visies bieden. Verschillende filosofische stromingen benadrukken deze maatschappelijke dimensie van kunst.

De marxistische blik: kunst als sociale productie

De marxistische benadering van kunst, ontwikkeld door denkers als Theodor Adorno, Walter Benjamin en Herbert Marcuse, ziet kunst niet als een geïsoleerde creatieve activiteit, maar als een vorm van sociale productie die verbonden is met de economische en politieke structuren van de samenleving.

Walter Benjamin schreef een beroemd essay getiteld “Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid”. Hij onderzocht hoe de mogelijkheid om kunstwerken te reproduceren (via foto’s, prints, opnames, etc.) de rol en status van kunst fundamenteel verandert.

Vóór de tijd van technische reproductie had elk kunstwerk een unieke “aura” - een bijzondere aanwezigheid in tijd en ruimte. Denk aan de Mona Lisa: het originele schilderij in het Louvre heeft een speciale status en waarde die geen enkele reproductie kan evenaren.

Maar in een tijd waarin we kunstwerken eindeloos kunnen reproduceren, verandert deze “aura”. Kunst wordt toegankelijker voor de massa, maar verliest ook iets van haar uniciteit en mysterie. Benjamin zag hier zowel gevaren als mogelijkheden: enerzijds kan kunst zijn kritische kracht verliezen als ze een consumptiegoed wordt, anderzijds kan ze democratischer worden en meer mensen bereiken.

Beeldideologie: wat tonen kunstwerken ons?

Een ander belangrijk concept is “beeldideologie” - het idee dat kunstwerken niet alleen esthetische objecten zijn, maar ook dragers van ideologische boodschappen.

Nicos Hadjinicolaou betoogt dat elk kunstwerk een bepaalde visie op de wereld uitdraagt, bewust of onbewust. Deze visie is verbonden met de sociale klasse en historische context van de kunstenaar, maar ook met die van de toeschouwer.

Wanneer we naar een 17e-eeuws portret van een rijke koopman kijken, zien we niet alleen een afbeelding van een persoon, maar ook een visuele uitdrukking van status, rijkdom en macht die past bij de ideologie van de opkomende burgerij in die tijd. De rijke kleding, de symbolen van succes en de zelfverzekerde pose - alles draagt bij aan deze “beeldideologie”.

Als toeschouwers zijn we geneigd om kunstwerken te waarderen die aansluiten bij onze eigen ideologische positie. Maar kunst kan ons ook helpen om ons bewust te worden van ideologieën - zowel die van de kunstenaar als onze eigen.

De institutionele theorie: wie bepaalt wat kunst is?

Wie bepaalt eigenlijk wat kunst is? Volgens de institutionele theorie, ontwikkeld door George Dickie, wordt iets kunst omdat het als zodanig wordt erkend door de “kunstwereld” - het netwerk van kunstenaars, critici, galeriehouders, museumdirecteuren en andere spelers in het kunstveld.

Deze benadering verschuift de aandacht van de intrinsieke eigenschappen van het kunstwerk naar de sociale context die bepaalt wat als kunst wordt beschouwd. Een beroemd voorbeeld is Marcel Duchamp’s “Fountain” (1917) - een gewoon urinoir dat hij signeerde en als kunstwerk presenteerde. Door de handelingen van Duchamp en de uiteindelijke acceptatie door de kunstwereld, werd dit alledaagse object getransformeerd tot kunst.

De institutionele theorie helpt ons begrijpen waarom objecten die op het eerste gezicht niet “kunstzinnig” lijken, toch als kunst worden erkend. Het gaat niet alleen om wat iets is, maar ook om hoe het wordt gepresenteerd, door wie, en in welke context.

De analytische blik: kunst als taal en cognitie

De analytische wijsbegeerte, met denkers als Ludwig Wittgenstein en Nelson Goodman, benadert kunst vanuit een andere hoek. Ze richt zich op taal, begrippen en kennis, en onderzoekt hoe kunst functioneert als een symbolisch systeem.

Wittgenstein en de taalspelen

Ludwig Wittgenstein zag taal niet als een eenvoudige afspiegeling van de werkelijkheid, maar als een verzameling “taalspelen” met eigen regels. Het woord “spel” is hier belangrijk: net zoals tennis en schaken verschillende spellen zijn met verschillende regels, zo zijn er verschillende manieren waarop taal functioneert in verschillende contexten.

Dit perspectief kan ook op kunst worden toegepast. Kunst kan worden gezien als een specifiek “taalspel” met eigen conventies en regels. Deze regels zijn niet vast of universeel, maar veranderen met de tijd en verschillen per kunststroming.

Een belangrijk concept van Wittgenstein is “zien als” - het idee dat waarnemen altijd een interpretatie inhoudt. Als je naar een tekening kijkt die zowel een eend als een konijn kan voorstellen (de beroemde “eend-konijn” illusie), dan kun je het als eend óf als konijn zien, maar niet beide tegelijk. Je “ziet het als” een eend of “als” een konijn.

Dit sluit aan bij het idee dat kunstwaarneming een actieve, productieve activiteit is. We zien niet alleen wat er is, maar we interpreteren het ook, en deze interpretatie wordt mede bepaald door de taalspelen waarin we deelnemen.

Goodman: kunst als kennissysteem

Nelson Goodman ging nog een stap verder en benaderde kunst als een vorm van symbolisering die kennis kan genereren. Voor Goodman is kunst niet zozeer een kwestie van schoonheid of emotie, maar van inzicht.

Goodman maakt een belangrijk onderscheid tussen verschillende soorten symboolsystemen:

  1. “Dichte” systemen, zoals de schilderkunst, waarbij elke kleine verandering potentieel betekenisvol is.
  2. “Gediscretiseerde” systemen, zoals muzieknotatie, waarbij alleen bepaalde verschillen betekenisvol zijn.

Deze verschillende systemen bieden verschillende manieren om de werkelijkheid te representeren en te verkennen. Muziek, schilderkunst, literatuur en dans zijn niet alleen verschillende uitdrukkingsvormen, maar ook verschillende manieren om de werkelijkheid te begrijpen en te structureren.

Goodman’s theorie relativeert de scheiding tussen kunst en wetenschap: beide domeinen gebruiken symboolsystemen om de werkelijkheid te representeren en te exploreren. Kunst is niet minder “cognitief” dan wetenschap, maar gebruikt andere symbolische strategieën.

De fenomenologische blik: kunst als geleefde ervaring

De existentiële fenomenologie en hermeneutiek, met denkers als Martin Heidegger, Maurice Merleau-Ponty en Hans-Georg Gadamer, benaderen kunst vanuit de geleefde ervaring en de interpretatie daarvan.

Heidegger en de waarheid in het kunstwerk

Martin Heidegger ziet kunst niet als een afbeelding van de werkelijkheid, maar als een plaats waar “waarheid geschiedt”. Kunst onthult aspecten van de werkelijkheid die anders verborgen zouden blijven.

Voor Heidegger is kunst een “strijd” tussen “wereld” (de betekenishorizon waarin we leven) en “aarde” (het materiële, dat wat weerstand biedt). In een kunstwerk komen deze twee samen in een spanningsvolle eenheid.

Neem bijvoorbeeld Van Gogh’s schilderij van een paar boerenklompen. Een gewone, realistische afbeelding zou deze klompen tonen als objecten. Maar Van Gogh’s schilderij onthult iets meer: de zwaarte van het boerenbestaan, de verbinding met de aarde, het leven van de boer. Het schilderij opent een “wereld” die we anders niet zouden zien.

Deze “waarheid” is niet een feitelijke waarheid (zoals “deze klompen zijn van hout”), maar een existentiële waarheid die ons iets laat zien over het mens-zijn en onze verhouding tot de wereld.

Merleau-Ponty: kunst en lichamelijke waarneming

Maurice Merleau-Ponty plaatst het lichaam centraal in onze ervaring van de wereld. We nemen niet alleen waar met onze ogen of oren, maar met ons hele lichaam. We zijn geen losstaande geesten die de wereld observeren, maar lichamelijke wezens die met de wereld verweven zijn.

Merleau-Ponty past deze visie toe op kunst, vooral op de schilderkunst. Hij ziet schilderkunst als een verkenning van de wijze waarop de wereld zich aan ons voordoet via onze lichamelijke waarneming.

Een voorbeeld: de impressionisten schilderden niet hoe dingen “zijn”, maar hoe ze verschijnen aan onze zintuiglijke waarneming onder specifieke omstandigheden van licht en atmosfeer. Ze probeerden de directe, lichamelijke ervaring van het zien vast te leggen, voordat deze door ons denken wordt geordend en gecategoriseerd.

Voor Merleau-Ponty maakt kunst zichtbaar wat in het alledaagse kijken onzichtbaar blijft: de manier waarop onze waarneming werkt, hoe we de wereld ervaren als lichamelijke wezens.

Gadamer: kunst als dialoog

Hans-Georg Gadamer ziet de ontmoeting met kunst als een dialoog. Het kunstwerk spreekt tot ons en wij antwoorden, in een voortdurend proces van interpretatie.

Voor Gadamer is deze interpretatie niet willekeurig of subjectief. Ze is gebonden aan de traditie waarin zowel het kunstwerk als wij zelf staan. We interpreteren altijd vanuit onze “horizon” - ons historisch en cultureel bepaalde perspectief. Maar in de ontmoeting met het kunstwerk kan een “versmelting van horizonten” plaatsvinden: onze horizon wordt verruimd door die van het kunstwerk.

Dit betekent dat we kunstwerken niet moeten proberen te begrijpen zoals ze “oorspronkelijk” bedoeld waren (alsof we ons volledig kunnen verplaatsen in de tijd en cultuur van hun ontstaan), maar dat we ze steeds opnieuw interpreteren vanuit onze eigen tijd. Zo blijven kunstwerken “leven” en betekenis houden.

Een voorbeeld: Shakespeares “Hamlet” wordt al eeuwen opgevoerd, maar elke generatie interpreteert dit stuk op haar eigen manier, vanuit haar eigen vragen en zorgen. Het stuk “spreekt” anders tot mensen in de 17e, 19e of 21e eeuw, maar blijft in al die verschillende lezingen betekenisvol.

De structuralistische en semiotische blik: kunst als tekensysteem

Het structuralisme en de semiotiek, met denkers als Claude Lévi-Strauss, Roland Barthes en Umberto Eco, analyseren kunst als systemen van tekens en betekenisstructuren.

Lévi-Strauss: kunst als symbolische structuur

Claude Lévi-Strauss paste structuralistische methoden, geïnspireerd door de linguïstiek, toe op culturele fenomenen zoals mythen, verwantschapssystemen en kunst. Hij zocht naar onderliggende patronen en betekenisvolle opposities die deze culturele uitingen structureren.

Lévi-Strauss zag kunst als een symbolisch systeem dat vergelijkbaar is met taal. Net zoals taal gestructureerd is door regels en opposities (zoals mannelijk/vrouwelijk, enkelvoud/meervoud), zo wordt kunst gestructureerd door visuele of muzikale “grammatica’s” en betekenisvolle tegenstellingen.

Een voorbeeld: in zijn analyses van maskers uit verschillende culturen laat Lévi-Strauss zien hoe deze niet alleen individuele objecten zijn, maar delen van een systeem. De betekenis van een masker wordt niet alleen bepaald door wat het voorstelt, maar ook door hoe het zich verhoudt tot andere maskers in hetzelfde culturele systeem.

Voor Lévi-Strauss gaat het in kunst niet om individuele expressie of esthetische ervaring, maar om de manier waarop kunst culturele codes en structuren zichtbaar maakt.

Barthes: van werk naar tekst

Roland Barthes ontwikkelde een semiotische benadering van cultuur, waarin alles - van mode tot sport, van voedsel tot kunst - kan worden “gelezen” als een tekensysteem met eigen codes en betekenissen.

Barthes maakt een belangrijk onderscheid tussen het “werk” (het fysieke object) en de “tekst” (het netwerk van betekenissen dat ontstaat in het lezen). De tekst is niet een vaststaand gegeven, maar een productief proces waarin de lezer/kijker actief deelneemt.

In zijn beroemde essay “De dood van de auteur” betoogt Barthes dat de betekenis van een tekst niet wordt bepaald door de intenties van de auteur, maar door het proces van lezen. Zo wordt de lezer/kijker van een passieve consument tot een actieve producent van betekenis.

Een voorbeeld: wanneer we naar een schilderij kijken, creëren we betekenis door verbindingen te leggen tussen tekens binnen het schilderij, maar ook tussen het schilderij en andere culturele teksten die we kennen. Zo wordt het “lezen” van een schilderij een interactief en creatief proces.

Eco en het open kunstwerk

Umberto Eco ontwikkelde het concept van het “open kunstwerk” - een werk dat bewust ruimte laat voor meerdere interpretaties. Moderne kunst, volgens Eco, is “open” in die zin dat het de toeschouwer uitnodigt om actief deel te nemen aan het scheppen van betekenis.

Een traditioneel kunstwerk (Eco gebruikt het voorbeeld van een middeleeuwse kathedraal) heeft een vaste, vooraf bepaalde betekenis die de toeschouwer moet “decoderen”. Een modern, open kunstwerk daarentegen (bijvoorbeeld een abstract schilderij of een experimenteel muziekstuk) biedt een veld van mogelijkheden die de toeschouwer zelf moet exploreren.

Dit betekent niet dat elke interpretatie even geldig is. Het open kunstwerk is niet chaotisch of willekeurig, maar biedt een “gestructureerd model voor een ongestructureerd proces van communicatieve wisselwerking”, zoals Eco het formuleert. Het werk zelf structureert de mogelijke interpretaties zonder ze definitief vast te leggen.

Een voorbeeld: een abstract schilderij zoals Mondriaan’s “Compositie met rood, geel en blauw” laat verschillende interpretaties toe, maar niet elke interpretatie is even zinvol of relevant. Het werk nodigt uit tot bepaalde lezingen (bijvoorbeeld over verhoudingen, balans, spanning) en sluit andere uit.

Het postmoderne perspectief: kunst na de grote verhalen

In zijn postscriptum behandelt Elias het postmodernismedebat, dat zich ontwikkelde in de laatste decennia van de 20e eeuw.

Lyotard en het einde van de grote verhalen

Jean-François Lyotard definieert het postmoderne als “ongeloof aan de metaverhalen”. Volgens Lyotard zijn de grote legitimerende verhalen die de westerse cultuur hebben gedragen - zoals vooruitgang, emancipatie, absolute kennis - niet langer geloofwaardig.

In deze context verandert ook de rol van kunst. Kunst is niet langer een middel om een vaststaande waarheid uit te drukken of een universeel ideaal te verbeelden. In plaats daarvan wordt kunst een plaats waar het particuliere, het onrepresenteerbare, het “andere” aan bod kan komen.

Een voorbeeld: waar de modernistische kunst nog geloofde in een progressieve ontwikkeling naar steeds zuiverder vormen (denk aan het abstracte expressionisme of het minimalisme), omarmt de postmoderne kunst eclecticisme, ironie en het mixen van stijlen en referenties. Een kunstenaar als Jeff Koons combineert zonder schroom elementen uit de hoge kunst, popcultuur en kitsch.

Derrida en de deconstructie

Jacques Derrida’s deconstructie ondergraaft vaststaande opposities en hiërarchieën in het westerse denken. Hij laat zien hoe in elke schijnbaar duidelijke tegenstelling (zoals natuur/cultuur, man/vrouw, signifiant/signifié) de termen elkaar doordringen en ondermijnen.

Toegepast op kunst betekent deconstructie een voortdurend bevragen van categorieën, grenzen en definities. Wat is de grens tussen kunst en niet-kunst? Tussen origineel en kopie? Tussen auteur en toeschouwer?

Een voorbeeld: de appropriation art van kunstenaars als Sherrie Levine, die bestaande werken fotografeert en als haar eigen werk presenteert, stelt vragen bij noties van originaliteit en auteurschap. Zijn dit plagiaat of nieuwe, kritische kunstwerken? De deconstructie laat zien dat deze categorieën niet zo stabiel zijn als ze lijken.

De postmoderne conditie van kunst

In de postmoderne conditie wordt kunst gekenmerkt door eclecticisme, ironie, het citeren van historische stijlen, en het vervagen van grenzen tussen hoge en lage cultuur.

Dit roept belangrijke vragen op: kan kunst nog een kritische functie hebben in een cultuur waar alles tot consumptiegoed lijkt te worden gereduceerd? Is ironie en pastiche voldoende om de dominante economische en culturele machten te bevragen?

Aan de andere kant biedt het postmodernisme ook nieuwe mogelijkheden: een grotere diversiteit aan stemmen, een erkenning van meerdere perspectieven, en een bevrijding van de soms dogmatische eisen van het modernisme.

Het belang van kunstfilosofie

De verschillende filosofische benaderingen die Elias bespreekt, sluiten elkaar niet uit maar vullen elkaar aan. Elke benadering belicht andere aspecten van kunst en hoe ze werkt voor de toeschouwer.

De rijkdom van kunst ligt juist in het feit dat ze vanuit verschillende perspectieven kan worden benaderd. Kunst is niet te reduceren tot één functie of essentie. Ze is tegelijk persoonlijk en maatschappelijk, emotioneel en cognitief, lichamelijk en conceptueel.

Het beter begrijpen van kunst is niet alleen een academische aangelegenheid maar een maatschappelijke noodzaak. In een wereld die steeds meer door beelden wordt gedomineerd, is het vermogen om kritisch met die beelden om te gaan essentieel.

De filosofie van de kunst kan helpen om kunst toegankelijker te maken, niet door haar te versimpelen maar door de complexe relaties tussen kunst, toeschouwer en samenleving te verhelderen. Kunst helpt ons om de wereld anders te zien en te denken, en de kunstfilosofie helpt ons te begrijpen hoe dit proces werkt.

Kunst in een beeldrijke wereld

We leven in een tijd waarin we constant worden omringd door beelden: op sociale media, in reclame, op televisie, in games. De meeste van deze beelden zijn gemaakt om ons tot actie aan te zetten (kopen, klikken, delen) of om ons een bepaalde overtuiging bij te brengen.

Kunst daarentegen biedt een andere verhouding tot beelden. Ze vraagt ons om te vertragen, om aandachtig te kijken, om vragen te stellen. Ze daagt ons uit om onze gewoontes van kijken en denken te doorbreken.

In deze context wordt kunstfilosofie des te relevanter. Door te begrijpen hoe verschillende filosofische “brillen” ons verschillende aspecten van kunst laten zien, kunnen we een rijkere en meer kritische verhouding ontwikkelen tot alle beelden die ons omringen.

Zoals Elias betoogt, is het beter begrijpen van kunst een maatschappelijke noodzaak, niet omdat kunst een luxe is die we ons kunnen veroorloven, maar omdat ze ons helpt om bewuster en kritischer in de wereld te staan. En in een wereld die steeds complexer en beeldrijker wordt, is dat misschien wel de grootste bijdrage die kunst kan leveren.

Kunst laat ons niet alleen zien wat er is, maar ook wat er zou kunnen zijn. Ze opent mogelijkheden, verruimt onze horizon, en nodigt ons uit om anders te denken. En daarin ligt misschien wel haar grootste waarde: niet in het geven van antwoorden, maar in het stellen van vragen die ons verder brengen.

Het boek 'Tekens aan de wand' van Willem Elias is nog steeds verkrijgbaar bij alle gespecialiseerde boekhandels voor 35€

Rudi D'Hauwers - 9 april 2025

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.